Maureen, 15 november
Ik ken Maureen van de eerste auditiedag voor Creative Writing. Ik weet niet meer hoe het precies ging, maar in de kantine raakten we aan de praat. Na de tweede toelatingsdag, nu al meer dan vier jaar geleden, hebben we elkaar niet meer gezien of gesproken. [1] [2] Ik zit al in het café op een dak in Rotterdam als ze binnen komt lopen. Ze schuift aan en we bestellen allebei een gemberthee.
Maureen studeerde af aan de Willem de Kooning academie met de dichtbundel Altijd verschoven ruimtes en schreef een verhaal voor de Sampler 2019. In dat verhaal, Plekken om naartoe te gaan, bezoekt het hoofdpersonage een land waarvan hij niet weet of hij dat echt zijn thuis kan noemen. Welk land dat is, wordt nergens in het verhaal benoemd.[3]
“Ik probeer mijn verhalen of gedichten altijd open te trekken zodat allerlei mensen zich erin kunnen vinden of verplaatsen,” vertelt ze me. In een gedicht over een stad die in puin ligt kun je erin lezen dat het over Aleppo gaat, maar ook over Rotterdam of Nijmegen na de oorlog.“En dat opentrekken van het verhaal, het universeel maken, zorgt er misschien ook soms voor dat mensen je minder snel in een hokje proberen te plaatsen.” Het valt me ook op dat Maureen in bio’s, op haar website of in literaire tijdschriften haar biculturaliteit niet benoemt. “Ik heb het er wel in gezet, maar besloot om een keer te kijken wat er zou gebeuren als ik het weg zou halen. Misschien zorgt het ervoor dat mensen je teksten met een neutralere blik lezen. Natuurlijk kan je niet altijd dingen verzwijgen, maar het gaat er maar net om wat je precies wil zeggen.”[4]
“Mijn werk gaat heel erg over een soort tweedeling, over dat ik me soms niet helemaal een Nederlander voel en ook geen Palestijn, dus ik vind het ook wel lastig om te zeggen wat ik dan wel ben.” Toch zou ze zeggen dat ze een Nederlandse schrijver is, met Palestijnse roots, want “de Nederlandse taal is een van de weinige dingen waar ik me echt in thuis voel.”[5]
Ik vraag haar of ze dan ook schrijft voor die mensen die zich soms niet helemaal het ene en soms niet helemaal het andere voelen. Maureen antwoordt dat hoewel ze het natuurlijk fijn vindt dat er na een voordracht iemand naar je toe komt lopen die zegt dat ze zich in je verhaal herkent, ze niet schrijft met een publiek in gedachten. “Er is een noodzaak om bepaalde thema's aan te halen, en wanneer je vanuit die noodzaak schrijft en die thema's opentrekt, kunnen mensen zich vaak wel in je tekst vinden. Ik weet welk gevoel ik wil overbrengen, of wat ik wil zeggen, en ga net zolang door tot ik dat voor mijn idee heb gezegd of overgebracht.” Ze merkt dat ze daarmee juist een breed publiek trekt: een thema als thuis omvat zo veel. Wel voelt ze zich vrij om dingen te maken die niet gaan over dat thema, en krijgt ze soms zelfs het advies om dat te doen zodat ze niet het risico loopt dat men haar maar als één soort schrijver gaat zien. “Maar ik merk gewoon dat ik er zelf nog zoveel over wil zeggen. Zelfs als ik helemaal vrij ben in wat ik mag maken, komt het thema automatisch terug. En ik denk dat dat ook nog wel een tijdje zo zal blijven.”
Ondanks dat Maureen zich soms, net als ik, afvraagt of ze wordt uitgenodigd om de kwaliteit van haar werk of om haar culturele achtergrond,[6][7] vertelt ze me dat je op een gegeven moment wel merkt wanneer iemands intentie oprecht is of niet: zeggen ze bijvoorbeeld dat ze werk hebben gelezen en je op basis daarvan ergens voor vragen, of gaat de e-mail die ze naar je sturen meer over jou als persoon dan over wat je hebt gemaakt? En natuurlijk blijft het lastig: aan de ene kant wil je een diverser beeld, dus wil je dat je daar mag zijn om aan dat beeld bij te dragen, maar aan de andere kant wil je ook niet worden gebruikt voor alleen maar dat beeld. [8]
Dat diversere beeld, of die representatie, daar voelt Maureen ook wel een zekere verantwoordelijkheid voor. “Ik heb hier in Nederland de kans om te maken wat ik wil omdat ik in vrijheid leef, en dat is gewoon niet overal zo.” Door goed werk te maken wil ze ook laten zien dat dat kan: half Nederlands en half Palestijns zijn en goed werk maken. “Natuurlijk kan ik niet een hele bevolking representeren, dat wil ik ook helemaal niet, maar ik wil wel bijdragen aan die representatie door dingen te maken.”
-
Ik weet niet hoe we wisten dat we allebei half Nederlands en half Arabisch zijn, maar het was een van de eerste dingen waar we het over hadden. Misschien zagen we het gewoon aan elkaar. ↩
-
Ik weet niet hoe ik het aan anderen zie, maar ik zie het altijd. ↩
-
De plekken doen me denken aan het huis van mijn opa en oma, aan zandwegen, aan droge lucht die in je keel prikt. ↩
-
Als ik het niet zeg, dan lieg ik, toch? Dan ben ik Clark Kent die zijn identiteit verborgen houdt achter zijn bril, dan bedrieg ik iedereen. Toch? ↩
-
Ik voel me thuis in: het huisje in de speeltuin achter mijn huis, de serre van mijn opa en oma, onder de eettafel, als ik door de wijk heen fiets, de Plus supermarkt. ↩
-
Dit blijft terugkomen als ik er tijdens het gesprek naar vraag. Het voelt als een soort collectief minderwaardigheidscomplex. Waarom trekken we onze eigen kwaliteit in twijfel? ↩
-
Over wie heb ik het als ik ons zeg? ↩
-
Ik ben een barbiepop die op een stoel wordt neergezet, je kan de armen en benen van de pop niet buigen dus ze zit een beetje vreemd. ↩