Vroeger gingen mijn moeder en ik bijna elke week naar de bibliotheek.
Mijn leesrecord vestigde ik op mijn negende: het was herfstvakantie en ik mocht acht boeken lenen, las ze allemaal diezelfde dag uit en ging de volgende dag terug voor nieuwe boeken.
Toen ik op mijn vijftiende stage liep bij de bibliotheek, kon ik oma’s die de computercatalogus niet begrepen nog blindelings naar de juiste kinderboeken sturen.
Ik kon nergens op de ontelbare pagina’s die ik al had gelezen mensen vinden die leken op mij: het was alsof ze, in het echt en in fictie, niet bestonden. En toch wilde ik een boek met iemand zoals ik.
Omdat ik nog geen woorden had voor wie of wat iemand zoals ik precies moest zijn, zocht ik op mijn naam. Ik vond één boek.