Vera, 23 oktober
Ik weet niet wanneer de laatste keer is dat ik Vera zag maar zodra ik aanbel en ze de deur opent geven we elkaar een knuffel alsof het vanzelfsprekend is. We zijn bij haar moeder thuis, wat nog geen twee minuten lopen van mijn huis af is, en gaan aan de keukentafel zitten met onze thee.
Vera studeerde vorig jaar af aan de HKU bij Writing for Performance en schreef een scriptie over diversiteit in de theaterwereld. Met haar scriptie stelt ze niet vast dat er een probleem is in de theaterwereld, ze probeert juist mogelijkheden te geven om dit aan te pakken. Het begint met een oproep naar de theatermaker die het leest.
Ze zegt: beste theatermaker, ik wil heel graag samen met jou in een sector werken waar diversiteit geen accessoire of een modeverschijnsel is, maar waar diversiteit staat voor realiteit. “Want ik wil gewoon maken wat ik mooi vind en wat ik vind dat belangrijk is voor de wereld. Ik wil niet dat wat autochtone makers kunnen maken de kapstok is en dat wij dan nog even een leuk hoedje op kunnen hangen,” vertelt ze me. Soms voelt een voorstelling met een biculturele insteek of interesse in het werk van een biculturele maker niet oprecht: is dit zodat je het af kan vinken? Is hetgeen wat ik maak wel goed? “Maar ik probeer mezelf wel te pushen om mensen zo min mogelijk te wantrouwen en om mezelf zo min mogelijk naar beneden te praten. Want dat is wat je dan eigenlijk een beetje doet.”
Ook vertelt ze me dat het soms voelt alsof je als maker met een achtergrond die buiten de norm valt, en dan doelt ze niet alleen op cultuur maar op alles wat ‘anders’ is, eerst iets moet maken over die achtergrond en dan pas andere dingen mag maken. “Als je geen ‘andere’ achtergrond hebt dan ben je vrij, maar zodra er iets apart is aan je, dan wordt er verwacht dat je daarover gaat vertellen. Het voelt soms alsof je dat eerst moet doen en daarna pas mee mag doen met de rest, daarna pas vrij bent om ook andere dingen te maken die je interessant vindt. Misschien omdat je dan gewoon in eerste instantie makkelijker te branden bent.”
Vera vertelt me over een voorstelling die ze aan het maken is. Een collega van haar kreeg van zijn productiehuis de waarschuwing dat je als nieuwe maker in het theaterlandschap ervoor moet waken dat je de indruk werkt dat je de allochtone theatermaker bent die alleen maar verhalen voor of door allochtonen maakt.
Dat bewustzijn maakt het soms moeilijk om werk te maken dat gaat over cultuur, maar toch voelt Vera zich verplicht naar haar eigen biculturaliteit en andere biculturele makers om het verhaal toch te maken. En andere verhalen, want als ze een tekst à la Woody Allen wil maken dan moet ze dat ook kunnen doen, vindt ze.
Ze voelt ook een verantwoordelijkheid om in haar werk te laten zien dat er geen sprake is van een hiërarchie: er is een lange tijd geweest waarin biculturele makers afgaven op hun niet-Nederlandse afkomst en daarmee in stand hielden dat er over de andere afkomst alleen uit een minderwaardigheidscomplex kan worden gepraat.
Tijdens het gesprek vinden we steeds meer overeenkomsten tussen ons en eigenlijk is dat logisch: we zijn opgegroeid in hetzelfde dorp, op een kleine honderd meter van elkaar af, gingen naar dezelfde scholen en zijn allebei schrijvers. Ik vraag haar of zij vroeger ook op zoek was naar mensen zoals zij, of zij ze ook niet kon vinden. Ze antwoordt met ja en vertelt me dat ze daar ook een verantwoordelijkheid voor voelt: we hebben wel degelijk mensen die naar ons luisteren dus we kunnen iets doen aan hoe divers de wereld of het beeld van die wereld is. “Maar ik probeer voor mezelf ook wel wat mildheid te bewaren. Ik wil niet denken: ik moet nu voor alle biculturele mensen in Nederland een stuk maken. Ik moet ook vooral trouw blijven aan wat ik zelf wil maken.”